President Howard W. Hunter
Veertiende president van de kerk Het evangelie dat door de heiligen
der laatste dagen aan de wereld wordt verkondigd, is het evangelie
van Jezus Christus, dat in deze bedeling weer op aarde hersteld is
en tot verlossing van de hele mensheid dient. De Heer zelf heeft
geopenbaard wat essentieel is voor het heil en de eeuwige
vooruitgang van zijn kinderen. Een van die essentiële zaken is dat
er tempels gebouwd moeten worden om ceremonies in te verrichten die
nergens anders gedaan kunnen worden. Als dat wordt uitgelegd aan
mensen wereldwijd die naar onze tempels komen kijken, is de meest
gestelde vraag: wat gebeurt er eigenlijk in de tempel? In antwoord
daarop leggen we vaak eerst de doop voor de doden uit. We wijzen
erop dat veel christenen geloven dat bij de dood onze status voor
de Heer voor de rest van de eeuwigheid wordt bepaald, want zei
Christus niet tegen Nicodemus: ‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u,
tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het
koninkrijk Gods niet binnengaan’ (Johannes 3:5). Toch weten we dat
velen zonder de doop gestorven zijn; op grond van Christus’
uitspraak aan Nicodemus zouden zij het koninkrijk van God niet
binnen mogen gaan. Dan zou je de vraag kunnen stellen: is God
rechtvaardig? Het antwoord: natuurlijk is God rechtvaardig. De
uitspraak van de Heiland aan Nicodemus impliceert duidelijk dat de
doop verricht mag worden voor hen die zijn gestorven en niet zijn
gedoopt. De hedendaagse profeten leren ons dat de doop een
ceremonie is die alleen door de levenden op aarde kan worden
verricht. Hoe kunnen dan de doden gedoopt worden als alleen de
levenden die kunnen verrichten? Dat was het thema van de apostel
Paulus toen hij in zijn zendbrief aan de Korintiërs deze vraag
stelde: ‘Wat zullen anders zij doen, die zich voor de doden laten
dopen? Indien er in het geheel geen doden opgewekt worden, waarom
laten zij zich nog voor hen dopen?’ (1 Korintiërs 15:29). Het is
zelfs zo dat we, als we de christelijke geschiedenis goed
bestuderen, tot de ontdekking komen dat de eerste christenen zich
voor de doden lieten dopen. In die tijd werd er plaatsvervangend
werk voor de doden gedaan, en dat gebeurt nu nog. Dus
plaatsvervangend werk is niets nieuws of vreemds. We weten dat de
Heiland zelf plaatsvervangend verzoening heeft gedaan voor de
zonden van de hele mensheid. Vandaag de dag verrichten de levenden
weer dopen voor mensen die zijn overleden, net als handoplegging
ter verlening van de gave van de Heilige Geest voor diezelfde
overledenen. Deze ceremonies voor de overledenen worden echter
alleen in het huis des Heren voltrokken. Ook de begiftiging is een
[ceremonie] die in onze tempels wordt verricht. Deze bestaat uit
twee delen: eerst een serie instructies, en dan beloften of
verbonden die de ontvanger van de begiftiging sluit — beloften om
goed te leven en aan de vereisten van het evangelie van Jezus
Christus te voldoen. De begiftiging is een grote zegen voor de
mensen — zowel de levende als de dode. Het is dus ook een ceremonie
die door de levenden ten behoeve van overledenen wordt verricht;
zij wordt voltrokken voor hen voor wie de doop al gedaan is. Ook
het celestiale huwelijk is een ceremonie waarbij de vrouw aan de
man en de man aan de vrouw voor eeuwig wordt verzegeld. Natuurlijk
weten we dat het burgerlijk huwelijk bij de dood eindigt; maar een
eeuwig huwelijk dat in de tempel is gesloten, kan voor altijd
voortduren. Kinderen die geboren worden nadat man en vrouw een
eeuwig huwelijk hebben gesloten, zijn automatisch voor eeuwig aan
de ouders verbonden. Als er kinderen zijn geboren voordat de vrouw
aan haar man is verbonden, is er een bezegeling waarmee deze
kinderen voor eeuwig aan hun ouders verbonden kunnen worden,
waardoor kinderen plaatsvervangend verbonden kunnen worden aan
overleden ouders. Met de zegeningen van de tempel wordt het
fundament van de eeuwige familie gelegd. De kerk heeft de
verantwoordelijkheid — en de bevoegdheid — om de familie als
fundament van de samenleving in stand te houden en te beschermen.
Al deze priesterschapsceremonies in de tempel zijn essentieel voor
het heil en de eeuwige zegeningen van de kinderen van onze Vader in
de hemel. In afdeling 137 van de Leer en Verbonden staat een
visioen dat de profeet Joseph Smith in de Kirtlandtempel heeft
ontvangen. In dat visioen zag hij zijn broer Alvin, die al
gestorven was, en zijn ouders. De stem van de Heer kwam tot hem en
zei dat ‘allen die sterven zonder kennis van dit evangelie, doch
die het aangenomen zouden hebben, als zij langer op aarde hadden
mogen blijven, (...) erfgenaam [zullen] zijn van het celestiale
koninkrijk Gods’ (Leer en Verbonden 137:7). Afdeling 138 bevat een
goddelijke manifestatie aan president Joseph F. Smith [1838–1918],
ook over de verlossing voor de doden. President Smith was bij het
lezen van de eerste zendbrief van Petrus in gepeins verzonken over
het bezoek van de Heer aan de geestenwereld, vooral het vers waarin
staat: ‘Want daartoe is ook aan doden het evangelie gebracht, opdat
zij wèl, naar de mens, wat het vlees aangaat, zouden geoordeeld
worden, doch, naar God, wat de geest betreft, zouden leven’ (1
Petrus 4:6). Toen kreeg president Smith een visioen. Het is
opgetekend in afdeling 138. President Smith zag ‘dat de Heer zich
niet persoonlijk onder de zondaars en de ongehoorzamen, die de
waarheid hadden verworpen begaf om hen te onderwijzen. ‘Doch zie,
uit de rechtvaardigen stelde Hij zijn heerscharen samen en koos Hij
boodschappers, die Hij met macht en gezag bekleedde en Hij gaf hun
opdracht uit te gaan en het licht van het evangelie te brengen aan
hen die zich in duisternis bevonden, ja, aan alle geesten der
mensen; en zo werd het evangelie aan de doden gepredikt’ (Leer en
Verbonden 138:29–30). Ja, wij aan deze zijde van de sluier hebben
een groot werk te doen. Want in het licht van alle bovengenoemde
feiten over de tempel zien we dat het bouwen van tempels een diepe
betekenis voor onszelf en de hele mensheid heeft, en wordt onze
verantwoordelijkheid duidelijk. We moeten in de tempel eerst de
ceremonies ondergaan die voor onze eigen eeuwige vooruitgang
noodzakelijk zijn; dan moeten we het benodigde werk doen voor hen
die zelf niet de kans hebben gehad in dit leven het evangelie te
aanvaarden. Het werk voor anderen gaat in twee fasen: eerst
onderzoeken we onze familiegeschiedenis om vast te stellen wie onze
voorouders zijn; dan verrichten we tempelceremonies om hun dezelfde
mogelijkheden te geven die de levenden hebben. Daar komt bij dat de
doden gespannen wachten op het moment dat de heiligen der laatste
dagen hun namen vinden en dan naar de tempel gaan om namens hen te
handelen, zodat zij uit hun deel van de geestenwereld bevrijd mogen
worden. Wat is het geweldig dat wij het voorrecht hebben om voor
onze eigen zegeningen naar de tempel te gaan. En als we dan voor
onszelf zijn geweest, wat een geweldig voorrecht is het dan om
plaatsvervangend ceremonies te volgen voor hen die ons zijn
voorgegaan. Dat aspect van tempelwerk is onzelfzuchtige inzet. Maar
telkens wanneer wij dat voor anderen doen, wordt onze gave met
zegen beantwoord. Daarom hoeft het geen verbazing te wekken dat de
Heer wil dat zijn volk tempelgericht is. […] Laten we de tempel
bezoeken en liefhebben. Laten we zo vaak naar de tempel gaan als
onze middelen en persoonlijke omstandigheden dat toelaten. Laten we
niet alleen voor onze dierbare voorouders gaan, maar ook om zelf in
de tempel te aanbidden en voor de heiligheid en veiligheid die
binnen die heilige muren verkregen kunnen worden. De tempel is een
plek van schoonheid, van openbaring en van vrede. Het is het huis
van de Heer. De tempel is heilig voor de Heer. Ook voor ons moet
hij heilig zijn. Laten we onze kinderen vertellen over de
geestelijke gevoelens die we in de tempel hebben. En laten we ze
oprechter en natuurlijker leren wat we in gepastheid over het doel
van het huis des Heren kunnen zeggen. Hang bij u thuis een foto van
de tempel op zodat uw kinderen die kunnen zien. Leg hun uit wat het
doel van het huis des Heren is. Zie erop toe dat ze zich van jongs
af aan voornemen om daar naartoe te gaan en om die zegen waardig te
blijven. Het behaagt de Heer wanneer onze jeugd goed genoeg leeft
om naar de tempel te gaan en daar plaatsvervangend gedoopt wordt
voor diegenen die de gelegenheid niet hebben gehad om tijdens dit
leven de […] doop te ontvangen. Het behaagt de Heer dat wij,
wanneer wij naar de tempel gaan, daar zelf verbonden met Hem
sluiten en als een echtpaar en een gezin aan elkaar verzegeld
worden. Ook behaagt het de Heer dat wij naar de tempel gaan en
diezelfde verlossende ceremonies verrichten voor hen die overleden
zijn. Velen van hen wachten vol verlangen op de voltrekking
daarvan. Maar we kunnen de tempel alleen een symboolfunctie voor
ons toekennen als wij dat zelf verlangen. We moeten zodanig leven
dat we het waardig zijn om naar de tempel te gaan. We moeten de
geboden van onze Heer onderhouden. Als wij de Meester, en zijn
voorbeeld en leer, tot het hoogste voorbeeld voor ons eigen leven
nemen, zullen we het niet moeilijk vinden om ons voor te bereiden
op de tempelgang, en om in ieder facet van ons leven beginselvast
en trouw te zijn. Wij zullen ons immers verbonden hebben tot één
heilige standaard van gedrag en geloof. Of we ons nu thuis bevinden
of zaken doen, nog naar school gaan of die tijd al lang achter ons
hebben liggen, of we alleen zijn of samen met honderden andere
mensen, onze koers is duidelijk en onze normen zullen genoegzaam
bekend zijn. Waar het uiteindelijk om gaat, is de kracht om zich
aan zijn principes te houden, om integer en vol geloof volgens zijn
overtuiging te leven. Die toewijding aan ware beginselen — in ons
persoonlijk leven, bij ons thuis en in ons gezin, en op alle
plaatsen waar wij andere mensen ontmoeten en beïnvloeden — is wat
God uiteindelijk van ons vraagt. Het vereist volledige,
diepgewortelde, eeuwige getrouwheid aan de beginselen waarvan wij
weten dat ze waar zijn en die weerspiegeld worden in de geboden die
God gegeven heeft. Als wij volledig trouw zijn aan de beginselen
van de Heer, zullen wij altijd waardig zijn om naar de tempel te
gaan, en zullen de Heer en zijn heilige tempel de grote symbolen
zijn van ons discipelschap. Naar een artikel in De Ster, november
1994, pp. 2–6; mei 1995, pp. 2–7; en de Liahona, maart 2004, vanaf
p. 40. NB: Voor publicatie op het internet heeft de websiteredactie
hier en daar terminologie aangepast.
Stijlgidsnotitie:Als u De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen in een artikel noemt, gebruik dan bij de eerste vermelding alstublieft de volledig naam van de kerk. Voor meer informatie over het gebruik van de naam van de kerk, zie onze onlineStijlgids.