Persbericht

Profiel van een Profeet

Hugh B. Brown (1883–1975)
Raadgever in het Eerste Presidium van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen (Uit een toespraak, gehouden tijdens de algemene oktoberconferentie van 1967) (...) Ik wil getuigen van de bewering dat het evangelie van Jezus Christus zoals Hij en zijn apostelen in het midden des tijds aan de mensen leerden in 1830 door Jezus Christus hersteld is in de staat New York, en dat het onder zijn leiding georganiseerd is door de profeet Joseph Smith. Ik wil u enkele redenen geven waarom ik dat geloof en trachten mijn trouw aan de kerk te rechtvaardigen. Misschien kan ik dat het beste doen door nogmaals te verwijzen naar een gesprek dat ik in 1939, vlak voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, in Londen (Engeland) had. Ik had kennisgemaakt met een vooraanstaand Engelsman, lid van het Lagerhuis en voormalig rechter aan het hooggerechtshof van Groot-Brittannië. In een serie gesprekken over diverse onderwerpen, ‘kwellingen van de ziel’ noemde hij ze, bespraken we zaken en wetten, politiek, internationale betrekkingen en oorlog; en we spraken ook regelmatig over godsdienst. Op een dag belde hij me en vroeg of ik hem in zijn kantoor enkele aspecten van mijn geloof wilde uitleggen. Hij zei: ‘Er komt oorlog. Dan moet u terug naar Amerika en zien we elkaar misschien nooit meer.’ Zijn uitspraak over de aanstaande oorlog en de kans dat we elkaar nooit meer zouden zien, bleek profetisch. Toen ik naar zijn kantoor ging, zei hij dat hij geïntrigeerd was door enkele dingen die ik over mijn kerk had verteld. Hij vroeg me of ik een uiteenzetting van het mormonisme wilde geven en die met hem bespreken alsof ik een juridisch probleem besprak. Hij zei: ‘U hebt me verteld dat u gelooft dat Joseph Smith een profeet was en dat u gelooft dat God de Vader en Jezus van Nazaret in een visioen aan hem zijn verschenen.’ Hij vervolgde: ‘Ik kan niet begrijpen hoe een advocaat uit Canada, een man die getraind is in de logica en bewijsvoering en harde, koude feiten, zulke absurde beweringen kan accepteren. Wat u mij zegt over Joseph Smith lijkt bizar, maar ik wil graag dat u op zijn minst drie dagen de tijd neemt om een uiteenzetting voor te bereiden en mij de stellingen te laten onderzoeken en u erover te ondervragen.’ Ik stelde voor, daar ik al meer dan vijftig jaar aan een dergelijke uiteenzetting had gewerkt, dat wij meteen zouden overgaan tot inzage van de stukken. Dat is een korte vergadering van de partijen in een rechtszaak waarbij de verdediger en de aanklager samen met hun advocaten elkaars beweringen onderzoeken en kijken of ze op enig punt overeenstemming kunnen bereiken zodat ze de rechtbank in een later stadium tijd besparen. Ik zei dat we misschien op enkele punten overeenstemming konden bereiken om op grond daarvan mijn ‘bizarre denkbeelden’ te bespreken. Hij stemde daarin toe en wij begonnen aan een behandeling van de voornaamste punten. Het zou te lang duren om alles te vertellen, dus ik volsta met een samenvatting van het drie uur durende gesprek dat wij toen hadden. Ik vroeg eerst: ‘Mijnheer, mag ik aannemen dat u een christen bent?’ ‘Dat ben ik.’ ‘Ik neem aan dat u in de Bijbel gelooft — het Oude en het Nieuwe Testament?’ ‘Dat klopt!’ ‘Gelooft u in het gebed?’ ‘Jazeker!’ ‘U zegt dat mijn geloof dat God in deze tijd tot een mens heeft gesproken bizar en absurd is?’ ‘Volgens mij wel.’ ‘Gelooft u dat God ooit tot iemand heeft gesproken?’ ‘Jazeker, daarvoor vinden we in de Bijbel talloze bewijzen.’ ‘Sprak Hij tot Adam?’ ‘Ja.’ ‘Tot Henoch, Noach, Abraham, Mozes, Jakobus en de andere profeten?’ ‘Ik geloof dat Hij tot ieder van hen sprak.’ ‘Gelooft u dat het contact tussen God en de mens ophield toen Jezus op aarde verscheen?’ ‘Zeker niet. Die communicatie bereikte toen een climax, een hoogtepunt.’ ‘Gelooft u dat Jezus van Nazaret de Zoon van God was?’ ‘Dat was Hij.’ ‘Gelooft u, mijnheer, dat God na de opstanding van Christus ooit nog tot enig mens gesproken heeft?’ Hij dacht even na en zei toen: ‘Ik herinner me Saulus van Tarsus die naar Damascus ging om de heiligen te vervolgen en toen een visioen kreeg, met blindheid werd geslagen, en, in feite, een stem hoorde.’ ‘Van Wie was die stem?’ Hij zei: ‘Nou, de stem zei: “Ik ben Jezus, die gij vervolgt; [het is moeilijk voor u om de prikkelen tegen de verzenen te slaan].”’* ‘Gelooft u dat dit echt is gebeurd?’ ‘Jazeker.’ ‘Dan, edelachtbare’ — zo spreken we rechters aan waar ik vandaan kom — ‘kan ik in alle ernst stellen dat het in de Bijbel standaard procedure was dat God met de mens sprak.’ ‘Daar ben ik het denk ik wel mee eens, maar kort na de eerste eeuw na Christus is daar een einde aan gekomen.’ ‘Waarom is daar volgens u een eind aan gekomen?’ ‘Dat weet ik niet.’ ‘Gelooft u dat God sinds die tijd niet meer gesproken heeft?’ ‘Voor zover ik weet niet.’ ‘Mag ik een paar mogelijke redenen aanvoeren waarom Hij niet gesproken heeft? Misschien komt dat doordat Hij niet meer tot ons kan spreken. Hij is de macht daartoe kwijtgeraakt.’ Hij zei: ‘Dat zou uiteraard godslastering zijn.’ ‘Nou, als u dat niet kunt accepteren, dan spreekt Hij misschien niet meer tot de mens omdat Hij ons niet meer liefheeft. Hij stelt geen belang meer in ons wel en wee.’ ‘Nee,’ zei hij, ‘God heeft alle mensen lief en Hij is geen aannemer des persoons.’ ‘Welnu, als u niet accepteert dat Hij ons niet meer liefheeft, dan is het enige mogelijke antwoord dat ik kan zien dat wij Hem niet meer nodig hebben. We hebben zo veel vooruitgang in onderwijs en wetenschap gemaakt dat we God niet meer nodig hebben.’ En toen zei hij, en zijn stem trilde toen hij aan de op handen zijnde oorlog dacht: ‘Mijnheer Brown, er is nog nooit een moment in de geschiedenis van de wereld geweest dat de stem van God harder nodig was dan nu. Misschien kunt u mij zeggen waarom Hij niet spreekt.’ Mijn antwoord luidde: ‘Hij spreekt wél, Hij hééft gesproken; maar de mens heeft geloof nodig om Hem te horen.’ Toen vervolgden we ons gesprek met het vaststellen van wat ik een ‘profiel van een profeet’ noem. Wij waren het erover eens dat een mens die beweert profeet te zijn, ten minste de volgende eigenschappen zou moeten bezitten:

  1. Hij verklaart moedig maar nederig: “God heeft tot mij gesproken.”
  2. Zijn boodschap is waardig, intelligent, oprecht en eerlijk, maar hij hoeft niet noodzakelijkerwijs een geschoolde persoon te zijn.
  3. Er is geen sprake van spiritistische beweringen van omgang met de doden, geen helderziendheid of gegoochel.
  4. Over het algemeen is het een jongeman, zoals Samuël, een man met goede ouders en kennissen.
  5. Zijn boodschap moet redelijk en schriftuurlijk zijn.
  6. Hij doet geen concessies aan de publieke opinie en geeft niet om de gevolgen voor zichzelf, zijn reputatie of zijn bezittingen.
  7. Zijn boodschap moet geldig, ongebruikelijk maar historisch consequent zijn.
  8. Hij vertelt eenvoudig maar eerlijk wat hij heeft gezien en gehoord.
  9. Hij vindt zijn boodschap, niet zichzelf, belangrijk.
  10. Hij verklaart stoutmoedig: ‘Aldus zegt de Heer!’
  11. Hij voorspelt toekomstige gebeurtenissen in naam van de Heer, gebeurtenissen die hij niet kan beheersen, gebeurtenissen die alleen God tot stand kan brengen.
  12. Zijn boodschap is niet alleen van belang voor zijn eigen generatie, maar voor mensen in alle tijden, net als de boodschappen van Daniël, Ezechiël en Jeremia.
  13. Hij heeft voldoende moed, kracht en geloof om vervolging te doorstaan en zo nodig zijn leven te geven voor zijn getuigenis, en is bereid om zijn getuigenis met zijn bloed te bezegelen, net als Petrus en Paulus.
  14. Hij stelt onbevreesd goddeloosheid aan de kaak en wordt daarom verworpen en bespot.
  15. Hij verricht bovenmenselijke daden, dingen die alleen een door God geïnspireerd mens kan doen.
  16. De consequenties van zijn leringen zijn overtuigende bewijzen van zijn profetische roeping: ‘Zo zult gij hen dan aan hun vruchten kennen.’
  17. Zijn woord en boodschap leven ook na zijn dood voort.
  18. Al zijn leringen zijn schriftuurlijk. In feite worden zijn woorden, geschriften en boodschappen Schriftuur. ‘Want nooit is profetie voortgekomen uit de wil van een mens, maar, door de Heilige Geest gedreven, hebben [gewijde mannen Gods] gesproken’ (2 Petrus 1:21).
www.mormon.org

Stijlgidsnotitie:Als u De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen in een artikel noemt, gebruik dan bij de eerste vermelding alstublieft de volledig naam van de kerk. Voor meer informatie over het gebruik van de naam van de kerk, zie onze onlineStijlgids.